Duurzaamheid wordt vaak gezien als een kwestie van minder: minder produceren is minder energieverbruik, minder afval, en dus minder impact op het milieu. Maar wat als de weg naar een duurzamere wereld niet ligt in het verminderen, maar juist in het verhogen van productiviteit? Dit klinkt misschien tegenstrijdig, maar een voorbeeld laat zien hoe het werkt – en waarom het een versneller kan zijn voor bedrijven én het milieu.
Productiviteit als motor voor duurzaamheid
Productiviteit gaat over het maximaliseren van output met dezelfde input – dus meer producten met dezelfde hoeveelheid energie of arbeid. Stel je een organisatie voor die 100 apparaten maakt met 1000 eenheden energie, oftewel 10 eenheden per apparaat. Door processen globaal te optimaliseren, produceert diezelfde fabriek 150 apparaten met dezelfde 1000 eenheden – een daling naar 6,7 eenheden per widget. Dit betekent minder kosten en minder energieverbruik per product, wat direct bijdraagt aan duurzaamheid op eenheidsniveau.
Maar het gaat verder. Als dit bedrijf daardoor marktaandeel wint van een concurrent die minder efficiënt produceert kan de totale milieu-impact in de markt dalen. Hogere productiviteit leidt dan niet alleen tot lagere kosten, maar ook tot een kleinere ecologische voetafdruk op grotere schaal.
Hoe TOC het verschil maakt
De Theory of Constraints (TOC) is een bewezen systematische aanpak die zich richt op het identificeren en aanpakken van knelpunten in een proces. Door de zwakste schakel – zoals een trage machine of een inefficiënte workflow – te optimaliseren, kan een bedrijf de doorvoer van het hele systeem (output) verhogen zonder extra middelen in te zetten.
Dit maakt TOC uniek: in plaats van kleine, incrementele en lokale verbeteringen ‘met de kaasschaaf’, pakt het het systeem als geheel aan. Een bottleneck aanpakken kan de output snel verhogen, met overigens minder verspilling en lagere voorraadkosten als bijkomend voordeel! Dat sluit naadloos aan bij duurzaamheidsdoelen: minder waste, efficiënter resourcegebruik en een lagere impact per geproduceerde eenheid. Méér is de betere weg naar duurzaamheid.
We wensen wat af met z’n allen. Mooie dingen als duurzaamheid, een schonere planeet, een rechtvaardigere samenleving – noem maar op. En grote transities, zoals de energietransitie of de digitale omslag. Maar wat als die wensen niet snel genoeg realiteit worden? Dan ligt de wens tot drang van overheden al gauw op de loer, en de wens tot dwang volgt snel daarna. “Het moet maar eens verplicht worden,” hoor je dan. “Voor het grotere goed.”
Stel, je bent het eens met zo’n verplichting. Je hebt dat ene verbodene toch al opgegeven, of dat gebodene braaf uitgevoerd. Misschien ben je ook opgelucht: eindelijk actie! Je buurman moet zijn vrijheid wat inperken – meer betalen, minder kopen, minder gebruiken – maar hé, dat is voor de goede zaak. Als hij zeurt, is de verdediging simpel: “Zo werkt democratie nou eenmaal.” Maar is dat wel zo?
Nee, dat is geen democratie. Dat is een glijdende schaal naar een systeem waarin het collectief boven het individu wordt gesteld en waarbij grondrechten eroderen onder het mom van ‘noodzaak’. Want laten we eerlijk zijn: als je nu roept, “Ja, maar die XYZ-transitie is écht cruciaal, anders gaan we naar de knoppen,” vraag jezelf dan eens af: moet dat ene wenselijk gedrag dat dé oplossing zou moeten zijn echt verplicht worden? Moet het echt nú, voor iedereen? Is het echt de énige oplossing?
Pas op: drang en dwang zijn als een boomerang: ze komen altijd terug en raken uiteindelijk ook jou. Vandaag is het je buurman, morgen ben jij het wiens gedrag of mening aan banden wordt gelegd – allemaal voor ‘het grotere goed’.
“Maar we betalen toch ook verplicht belasting?” hoor ik je zeggen. Klopt, en dat is prima. “En we houden ons aan wetten?” Ook goed. Maar de essentie van democratie zit niet alleen in regels en plichten. Het staat en valt de vrijheid van burgers om zelf keuzes te maken – niet alleen in het stemhokje, maar ook daarbuiten. Die vrijheid is de zuurstof van een gezonde samenleving.
Denk niet te snel dat anderen te dom of te onwetend zijn om te snappen wat jij allang ziet. De XYZ-transitie? We worden er dagelijks mee om de oren geslagen. Iedereen weet ervan, en iedereen maakt afwegingen op basis van eigen geweten en omstandigheden. Samen bepaalt dat onze koers.
Stel je voor: Thor Heyerdahl [1914 – 2002], staat aan de kust en kijkt uit over de eindeloze Stille Oceaan. Terwijl hij de golven observeert, ziet hij iets wat anderen over het hoofd zien: constante zeestromingen en winden die als een soort natuurlijke transportband fungeren. Hij bedenkt dat eenvoudige vlotten deze krachten zouden kunnen benutten – een idee dat hem niet meer loslaat. Heyerdahl raakt zo gefascineerd dat hij zich verdiept in de culturen aan weerszijden van de oceaan. Hij bestudeert artefacten, gebruiken en mythologische verhalen en stelt een lijst op van opvallende overeenkomsten tussen volkeren die duizenden kilometers van elkaar verwijderd zijn.
Om te bewijzen dat zijn idee klopt – dat mensen al sinds de prehistorie over de oceaan konden reizen – bouwt hij een vlot, de Kon-Tiki. In april 1947 vertrekt hij vanaf Peru, en na 101 dagen op zee spoelt hij aan op een eilandengroep in Polynesië. Missie geslaagd, zou je denken. Maar hier begint het pas echt interessant te worden.
De wetenschap blijft verdeeld. Aan de ene kant heb je de isolationisten, die oceanen zien als onoverbrugbare barrières en geloven dat culturen zich onafhankelijk van elkaar ontwikkelen. Zij wijzen op het ontbreken van boten in de archeologische vondsten en concluderen dat de overeenkomsten ontstaan zijn doordat mensen op verschillende plekken simultaan tot dezelfde inzichten kwamen. Aan de andere kant staan de diffusionisten, die culturele overeenkomsten zien als bewijs van contact en uitwisseling – zoals Heyerdahl zelf. Fascinerend, toch? Dezelfde feiten leiden tot twee totaal tegengestelde conclusies.
Dit fenomeen zien we niet alleen in de geschiedenis, maar ook in onze eigen tijd. Denk aan de discussies tijdens en na de coronapandemie over lockdown-maatregelen. De ene groep wees op dalende besmettingscijfers en concludeerde dat de maatregelen effectief waren. De critici erkennen die daling ook, maar zien deze als een natuurlijke of logische beweging die ook zonder maatregelen zou zijn ingezet. En wijzen daarom op economische schade en mentale gezondheidsproblemen als argument dat de maatregelen meer kwaad dan goed deden. Weer twee hypotheses, gevoed door dezelfde feiten, maar mijlenver uit elkaar.
Hoe weet je nu of je zelf vastzit in een perspectief? Het is logisch om te denken dat alleen ‘de anderen’ bevooroordeeld zijn, maar we kunnen allemaal in die valkuil stappen. Hier is een checklist om jezelf te testen:
Scoor je op een paar van deze punten? Dan is het misschien tijd om even stil te staan. Vastzitten in een perspectief is menselijk, maar het erkennen is de eerste stap om eruit te breken.
Uitdaging: Steelman approach
Stel jezelf eens een simpele vraag: wat als ik het mis heb? Hoe ziet het wereldbeeld van de ander eruit? Probeer hun argumenten eens te reproduceren. Dat heet de Steelman approach, als tegenhanger van de Strawman, die een karikatuur maakt van het andere wereldbeeld. Probeer het minstens zo goed te verwoorden als zij zelf kunnen.
Dat is nog eens mooi avontuur!
De Theory of Constraints (TOC), ontwikkeld door Eliyahu Goldratt, is een ijzersterke managementfilosofie die zich richt op het aanpakken van beperkingen om een bedrijf met sprongen effectiever te maken. In plaats van te focussen op efficiëntie – het gebruiken van zo min mogelijk middelen – draait TOC om effectiviteit: het behalen van maximale resultaten. En dat geeft veel meer rendement!
Helaas zit efficiency zo diep in ons management-denken dat de eenvoud van de TOC-benadering meteen de barrière is: ‘zo simpel kan het toch niet zijn? Dan hadden we dat allang gedaan.’ Maar zo simpel is het gelukkig wel. Het vraagt evenwel een paradigma-veranderingen en het durven om zaken opnieuw te bekijken en administreren. Hier beschrijf ik de manier van het doen van de financiële boekhouding, die simpeler is dan de gebruikelijke manier, rechtlijniger, en je helpt om sneller je rendement te verbeteren dan met efficiency.
De prestaties van een organisatie moeten worden gemeten met drie precies afgebakende kernmaatstaven in Euro’s: doorvoer, operationele kosten en voorraad, die in definitie net afwijken van wat er doorgaans wordt gebruikt.
De winstgevendheid over een periode wordt nu berekend als:
4. Netto winst = Doorvoer – Operationele kosten, of Netto Winst = T – OE
En de return on investment (ROI) als:
5. ROI = (Doorvoer – Operationele kosten) / Investeringen
Effectiviteit in actie
Met slechts deze vijf maatstaven biedt TOC een helder kader om de gezondheid van een organisatie te beoordelen. Door te blijven focussen op deze elementen, kun je de zwakke schakels identificeren en aanpakken. Het resultaat is een systeem dat vooral effectief is: meer waarde, én minder verspilling – zo efficiënt als het maar kan – én een duidelijke weg naar groei.
“Optimisme is een plicht,” zei een collega, en het raakte me. Het is waarschijnlijk van de Zwitserse psychiater Carl Gustav Jung. Het is een intrigerend idee: optimisme niet als luxe, maar als verantwoordelijkheid. Toch lijkt het vandaag de dag soms ver te zoeken. Pessimisme regeert.
We leven in een tijd van een ‘minder-minder-mentaliteit’. Technologie? Een bron van ellende. De mens? Een vervuiler. De enige weg vooruit lijkt minder consumeren, minder produceren, minder mensen, minder willen. Alles lijkt eindig, schaars, afgemeten. Maar is dat echt zo? Of hangt het af van de bril waarmee we kijken?
Alles is relatief. Er zijn twee brillen mogelijk: die van schaarste en die van mogelijkheden. Beide hebben hun beperkingen, maar ze leiden tot totaal verschillende uitkomsten. Pessimisme maakt blind. Het sluit onze ogen voor kansen, verzwaart ons hart en verstikt creativiteit. Optimisme daarentegen geeft energie. Het maakt blij, voedt geluk en zet aan tot actie. En laten we eerlijk zijn: wie wil er niet liever met een lichte tred door het leven gaan?
Kijk om je heen. Aan alle problemen in de wereld wordt gewerkt – vaak op meer plekken tegelijk dan we beseffen. Overheden, bedrijven, wetenschappers en gewone mensen zetten stappen, parallel aan elkaar. Er is nog zo ont-zet-tend veel mogelijk! Schaarste is geen absoluut gegeven, maar een perspectief. En de mens? Die is niet inherent slecht. We willen oplossen, delen, verbeteren. Misschien begint de verandering niet met grootse systemen, maar met een kleine, persoonlijke stap. Vertrouwen in onze eigen kracht, onze creativiteit, onze goedheid.
Michael Jackson zong het al in Man in the Mirror: “I’m looking at the man in the mirror. I’m asking him to change his ways.” De wereld verbeteren begint bij onszelf. Niet met grootse gebaren, niet met somberen, maar met een bewuste keuze: die voor optimisme. Want als we dat doen, maken we niet alleen onszelf lichter, maar ook de wereld om ons heen. “Make that change!” – het is aan ons.
In Nederland zien we veel organisaties die vertrouwen op LEAN om hun productiviteit te verbeteren. Het idee is simpel: snijd in de kosten, elimineer ‘waste’, en zorg dat iedereen altijd aan het werk is. Als idee klinkt het fantastisch. Maar in de praktijk? Vaak een ramp. Omdat een gefragmenteerde aanpak zonder samenhangende strategie eerder de flow verstoort dan verbetert. Het resultaat: suboptimale prestaties, gefrustreerde medewerkers en een organisatie die denkt dat ze efficiënt is, terwijl ze eigenlijk kansen laat liggen.
De valkuil van lokale optimalisatie
Stel je voor: een organisatie zet verschillende LEAN-teams in om overal ‘verspilling’ aan te pakken. Het ene team haalt een voorraad weg, het andere team zorgt dat iemand ‘redundant’ kan worden gemaakt, en weer een ander team zorgt dat een machine kan worden weggehaald. Klinkt efficiënt, toch? Totdat je beseft dat die buffervoorraad misschien cruciaal was om pieken op te vangen, en dat een team of machine die altijd op 100% draait geen ruimte heeft voor onverwachte problemen. Het gevolg? De totale doorstroom – de ‘flow’ – van de organisatie gaat eerst horten en stoten, en daalt dan, terwijl iedereen het gevoel heeft goed bezig te zijn.
Dit is de mythe van de volledig bezette, drukke organisatie. We hebben geleerd te denken dat als iedereen het druk heeft en volgeboekt, de boel wel goed draait. Maar dat is een hardnekkige illusie. Een organisatie waarin iedereen altijd volgeboekt is, is juist niet optimaal ingericht! Druk zijn is het is recept voor de foutengenerator multi-tasking, inflexibiliteit en verstoringen. LEAN, hoe waardevol ook voor onderdelen, zal zonder een overkoepelende visie juist averechts werken. En dat zien we helaas bij veel organisaties. Ze hebben de illusie optimaal te presteren, maar gooien resultaat weg.
Het echte probleem: geen focus op de bottleneck
Dit is de crux: een organisatie is zo sterk als haar zwakste schakel. Of je nu een bedrijf bent dat producten levert, een overheid die diensten verleent, of een school die onderwijs biedt – er is altijd één grootste bottleneck die de hele doorvoer bepaalt. Zonder die bottleneck aan te pakken hebben al de andere verbeteringen weinig of geen zin. Sterker nog, als je overal tegelijk snijdt, maak je die bottleneck vaak erger.
En toch negeren de meeste organisaties dit principe. Directies denken vaak dat werknemers zelf wel weten wat er verbeterd moet worden, of dat een verzameling losse verbeterprojecten vanzelf tot succes leidt. Maar zonder een duidelijke, continue verbeterstrategie blijf je hangen in middelmatigheid. Dit inzicht komt rechtstreeks uit de Theory of Constraints (TOC), gevonden door Eliyahu Goldratt. Hij liet zien dat complexe systemen eigenlijk verrassend simpel te managen zijn: alles draait om die ene beperkende factor.
Hoe het wél moet: focus on flow
Wat is dan de oplossing? Simpel, maar krachtig: richt al je aandacht op de grootste bottleneck. Dat ene punt in je organisatie dat de doorstroom het meest beperkt, moet prioriteit en focus krijgen. Management, resources, tijd – alles gaat daarnaartoe, totdat die bottleneck is opgelost. Daarna verschuift de focus pas naar de volgende beperking. En zo ga je verder, stap voor stap.
Dit heeft enorme voordelen. Ten eerste voorkom je dat je je resources versnippert over tientallen parallelle projecten die elkaar in de weg zitten. Achter elkaar werken betekent minder beslag op je mensen en middelen, én snellere resultaten. Ten tweede creëer je echte flow: een soepele, efficiënte doorstroom door de hele organisatie. En ten derde geef je als directie een heldere boodschap: we weten waar we naartoe willen, en we focussen op wat écht telt. Iedereen kan meedenken en weet wat er verwacht wordt.
Complexiteit is simpel
Organisaties lijken vaak hopeloos ingewikkeld: alles hangt met alles samen, en elke verandering heeft onverwachte gevolgen. Dat is zo. Maar juist die complexiteit maakt het simpel. Er is altijd één bottleneck die alles bepaalt. Vind die, verbeter die, en je tilt de hele organisatie naar een hoger niveau. Dankzij veertig jaar TOC weten we dat dit werkt – of je nu een fabriek runt, een gemeente bestuurt of een school leidt.
Innovatie wordt bejubeld als de heilige graal van groei en verbetering. Toch is innovatie zelden de zegen die het zou moeten zijn. Sterker nog, zonder een duidelijke richting of doel kan innovatie meer weg hebben van ‘waste’ – verspilling van tijd, middelen en energie.
De essentie van innovatie
Innovatie moet (doel)gericht zijn. Er zijn namelijk maar twee legitieme redenen om te innoveren:
Innovatie zonder doel: Blok aan het been
Wat gebeurt er als innovatie zonder deze twee doelen plaatsvindt? Je creëert dan een situatie waarin:
Conclusie: Innovatie kan niet zonder doel en intentie
Innovatieprogramma’s moeten altijd beginnen met concrete doelen en kaders. Zonder Scenario thinking of TOC te hebben toegepast, ben je waarschijnlijk als een jager die blind in een bos schiet, hopend op een prooi. Die zijn succes afmeet aan de hoeveelheid schoten en daarbij verdedigt dat dat de kans verhoogt dat hij iets raakt. Maar in de realiteit betekent dit dat je waarschijnlijk niet alleen niets raakt, maar ook je ‘resources’ en ‘goodwill’ hebt verspilt net voor het moment dat je die het hardst nodig hebt.
In Nederland is er een opmerkelijke fascinatie voor LEAN, een managementfilosofie die zijn wortels heeft in de Japanse Toyota Production System (TPS). Het werd ontworpen door Taiichi Ohno en richt zich op het elimineren van verspilling (‘waste’) om efficiëntie te maximaliseren. De implementatie van LEAN-principes in Nederlandse bedrijven heeft een significante impact gehad op efficiency en procesverbetering.
TOC in relatie met LEAN
The Theory of Constraints, TOC, ontwikkeld door Eliyahu Goldratt, richt zich op het identificeren en beheren van de beperkingen of knelpunten in een systeem om de doorstroom (‘flow’) te optimaliseren. Goldratt heeft in zijn werk “Standing on the Shoulders of Giants” erkend dat de fundamentele concepten en doorbraken van supply chain management door zowel Henry Ford als Taiichi Ohno zijn gelegd, waarbij TOC deze principes verder uitbreidt. Ohno zelf heeft eens gezegd dat als hij de inzichten van TOC eerder had gekend, dit hem tientallen jaren had kunnen besparen in de ontwikkeling van TPS.
De vraag rijst dan waarom TOC in Nederland minder bekend is dan LEAN, zeker gezien het feit dat Goldratt deeltijd in Nederland woonde en hier zijn grote seminars gaf. Hier zijn enkele mogelijke redenen:
Verpakken van TOC in LEAN?
Kortom, het Nederlandse management is de ‘bottleneck’, want durft er niet aan. Er is evenwel een trend waar te nemen dat LEAN consultants elementen van TOC in hun methodologieën opnemen zonder deze expliciet als TOC te benoemen. Dit kan variëren van het gebruik van buffer management technieken tot de nadruk op doorstroom in plaats van alleen op waste. Deze hybride benaderingen erkennen vaak de waarde van beide systemen, waarbij de kracht van LEAN wordt gecombineerd met de strategische inzichten van TOC voor een holistische aanpak van procesverbetering.
Advies
Het succes van LEAN in Nederland is onmiskenbaar, maar de relatieve onbekendheid van het sterkere TOC geeft te denken. TOC biedt unieke benaderingen die vooraf moeten gaan aan en leidend zijn voor LEAN, vooral in situaties waar beperkingen in systemen een dominante rol spelen. Misschien wordt het tijd voor bedrijven om zich te realiseren dat “Standing on the Shoulders of Giants” betekent dat we de beste inzichten van #Ford, #Ohno en #Goldratt moeten integreren om doorbraken te bereiken.
Dus… lees het boek ‘The Goal’ van Goldratt, de absolute-must-read voor managers, of lees het opnieuw.
In een wereld waar efficiëntie en kostenbesparing helaas vaak koning zijn, is er een methode die de potentie heeft om je bedrijfsresultaten minimaal te verdubbelen zonder noemenswaardige investeringen: de Theory of Constraints (TOC). De TOC, ontwikkeld door Eliyahu M. Goldratt, richt zich op het identificeren en beheersen van de belangrijkste beperkingen (of bottlenecks) in een systeem om de totale doorvoersnelheid te maximaliseren. Het gaat er namelijk niet om alles beter te maken, maar om de zwakste schakel te versterken.
Waarom TOC jouw resultaat ‘gratis’ kan verdubbelen?
Doe de zelftest: kan jouw organisatie verdubbelen?
Als je 3 of meer punten scoort, is er een grote kans dat je vorm van besturen en management – of beter, gebrek daaraan – de bottleneck is en dat lokale optimalisaties je organisatie beklemmen.
Er is een manier van organiseren die vaak over het hoofd wordt gezien, maar die een revolutionaire impact kan hebben op het success en de resultaten van vrijwel elke organisatie, commercieel of non-profit: flow of doorstroom. Dat moet als doel op één. Ver boven kostenbesparing of efficiency, want die krijg je er gratis bij.
Wat is flow?
Flow, of doorstroom, verwijst naar de manier waarop producten of diensten door een systeem bewegen, van begin tot eind. Het is de snelheid waarmee werk gedaan wordt, zonder onnodige vertragingen. In een productieomgeving betekent dit dat materialen en goederen door elke fase van de productie vloeien zonder te wachten. In een servicegerichte omgeving betekent het dat taken vlot van de ene naar de andere medewerker gaan, zonder oponthoud.
Waarom is flow essentieel en cruciaal?
1. Verhoogde productiviteit: Wanneer de doorstroom optimaal is, wordt elk deel van het systeem volledig benut. Er is minder tijdverspilling, minder stilstand en meer productie binnen dezelfde tijdspanne. Dit verhoogt de output zonder dat er extra kosten aan verbonden zijn.
2. Minder inventaris- en opslagkosten: Met een efficiënte flow wordt er minder voorraad nodig om de productie aan te kunnen. Dit betekent lagere opslagkosten, minder kapitaal vast in voorraad en een verminderd risico op verouderde producten of materialen.
3. Snellere markttoegang: Producten of diensten bereiken sneller de markt, wat betekent dat je sneller kunt reageren op marktbehoeften en kortere doorlooptijden kunt bieden. Dit kan leiden tot hogere klanttevredenheid en meer verkopen.
4. Verbeterde kwaliteit: Een stabiele, consistente flow helpt ook bij het waarborgen van kwaliteit. Minder wachttijd betekent minder kans op kwaliteitsverlies door opslag of vertraging. Bovendien kan een goed doorstroomproces problemen sneller zichtbaar maken, wat leidt tot snellere correcties en verbeteringen.
5. Minder verspilling: Doorstroom richt zich op het elimineren van verspilling in alle vormen – overproductie, wachttijd, transport, overbewerking, voorraad, beweging, en defecte producten. Elke vorm van verspilling is een directe afname van de winst.
Hoe krijg je flow?
Maak alles ondergeschikt aan flow – het betaalt zich dubbel en dwars terug in alle opzichten! Gebruik eerst de Theory of Constraints (TOC) om de bottlenecks in je proces te vinden en te beheersen (bijv. Drum-Buffer-Rope). Pas daarna eventueel andere methodes zoals LEAN toe voor verdere optimalisering.
Ik ken veel mensen die op wereldschaal willen denken, net als ik. We hebben idealen voor een betere, gezonde en eerlijke Aarde. Als inspiratie dienen bijvoorbeeld de VN en de SDG’s – Sustainable Development Goals. Wie kan daar tegen zijn?
Ik begin er toch wat ongemakkelijk onder te worden. Dat grootse en globale denken heeft ook een keerzijde. Vier zelfs.
De eerste keerzijde is dat grootte verblindt. Door de optelling van problemen van over de hele wereld wordt een probleem sowieso erg groot. Ook een kleiner probleem wordt zo groot. En grote problemen veroorzaken angst en een blindheid voor eenvoudige oplossingen. En grootte geeft urgentie en dus haast, terwijl haastige spoed nog steeds zelden goed is. Grootte geeft bijna als vanzelf een roep om grote daadkracht van een centrale wereldregering, iets waar ik van huiver. En totalen vertroebelen het zicht op positieve trends die op een lokaal niveau zichtbaar kunnen zijn. Zoals bij honger – een wereldwijde optelling heeft geen enkele zin. Sommige landen zitten in de lift, andere door een oorlog of door de gevolgen van de corona-maatregelen in de mineur.
Ten tweede zijn de meeste problemen lokaal, en vereisen vrijwel geen internationale samenwerking. Ieder land kan het afzonderlijk prima oplossen. Water is een goed voorbeeld. Vrijwel elk land is prima in staat om schoon drinkwater zelf te regelen. En om zelf dijken te onderhouden. Eventueel in bilaterale afstemming met buurlanden. Een ander voorbeeld: ieder land kan en moet zelf de rechten van minderheden waarborgen. Met lokale oplossingen die passen binnen de lokale cultuur en economie. Ook klimaatverandering, tegen de intuïtie in, is zo’n lokaal probleem: het heeft geen zin er met bijna tweehonderd andere landen over te praten – hoe groter de impact, hoe eerder je aan de slag moet. Zelf, in je eigen belang. Als dat niet zo werkt, dan is het misschien ook niet zo’n groot probleem.
Ten derde leidt het globale denken tot een verschuiving van de aandacht naar globale netwerken, NGO’s en organisaties. Die daar graag in schitterende hoofdkantoren op dure locaties met veel werknemers glanzende rapporten over zullen schrijven, alles monitoren, maar er niets aan oplossen. Het kost wel erg veel, zowel geld als tijd. En dit soort beleidsorganisaties hebben vrijwel als vanzelf een ander doel: zichzelf in stand houden en hun invloed vergroten.
Ten vierde zijn de internationale organisaties kwetsbaar. Ze staan ver af van de regionale politiek, van de grondwetten, van het gevoel van gewone burgers, van de nationale rechterlijke macht en ‘checks and balances’. Ver van de pers. Soms hebben ze zelfs onschendbaarheid. En ze zijn daarmee extra vatbaar voor lobby en omkoping en infiltratie door kapitaalkrachtige partijen. De ‘globale’ oplossingen die men vindt zijn dan ook eerder geschikt om door multinationals opgepakt te worden. One size fits all? Nee, nooit.
Tenslotte een gedachte. Het hele idee van naar ‘boven’ en de VN kijken voor hulp geeft een gevoel van hulpeloosheid, afwachten en kweekt onvolwassenheid.
Dus het middel van breed en internationaal overleg en samenwerking schiet het goede doel soms voorbij, en heeft een duidelijke keerzijde, ook al is en blijft het doel prachtig. Laten we in Nederland allereerst werken aan Nederlandse problemen, en wat lokaal kan ook lokaal doen. Niet minder en niet meer.
Begin dit jaar zat ik bij een lezing van Ruud Koornstra, die vele functies en zakelijke successen in de duurzaamheid op zijn naam heeft staan. Een leuk en interessant spreker. Om zijn lezing wat interactiever te maken stelde hij het publiek af en toe wat vragen. Zoals deze: ‘Wie in deze zaal gelooft niet in klimaatverandering?’ Het was duidelijk even een kort vraagje, niet een echte vraag; meer retorisch. Want wie zou er zo gek zijn?
Niemand stak dan ook zijn vinger op. En op dat moment wist ik dat ik dit wel moest doen. Weliswaar wat halfslachtig, want ik voelde in mijn hele lijf hoe belachelijk ik mezelf hiermee maakte in een zaal vol ‘weldenkende’ mensen. Hoe kun je nou ‘de consensus’ van het IPCC niet geloven? Ik kan me goed voorstellen dat er gedacht werd: ‘Ach, wat erg voor hem; hij is door desinformatie op het verkeerde pad gekomen.’
Maar wel of niet klimaatverandering was helemaal niet mijn punt. Om mijn uitstoot van broeikasgassen te verminderen heb ik sinds een bewustwording in 2006 telkens stappen gezet, zoals het stoppen met het eten van vlees en vis, stoppen met vliegreizen, de trein als standaard vervoersmiddel nemen en het bewuster en dus ook minder consumeren. Overigens zonder daar nou trots op te zijn; het kost eigenlijk geen moeite. En ik heb nog meer dan genoeg luxe en welvaart in mijn leven. En heb dus zeker geen schone handen en ben echt niet moreel superieur – integendeel, want hoe meer je weet van de werking van de wereldeconomie hoe meer je ziet dat schone handen onmogelijk zijn.
Maar waar ik bij de vraag op triggerde is het feit dat de vraag retorisch werd gesteld. We worden allemaal geacht er vol in te ‘geloven’. En dan wordt het voor mij eng. Als het een ‘geloof’ wordt, dan wordt het ook een religie. Met alles erop en eraan: dominees, priesters en rituelen, hemel en hel, engelen en demonen. En in een religie heiligen de doelen de middelen, vroeg of laat. Dan wordt een mooi idee een ideaal, dan een ideologie en krijgt het een hypnotiserende en bezwerende werking die leidt tot massavorming. Massavorming is een soort collectief moralisme waarin een grote groep mensen elkaar in bedwang houdt, met behulp van hun media en hun politici, die moeten meedansen in het ‘geloof’. En voor het breed gedragen geloof mag en moet dan alles wijken.
Ik denk dat we inmiddels (ik schrijf dit in 2023) vol in een klimaatreligie aan het komen zijn. Kenmerken zijn dat er geen tegenspraak en kritiek meer wordt geduld en dat kritische stemmen – los van of ze gelijk hebben – langzaam maar zeker gemarginaliseerd, gecensureerd of zelfs verboden worden. Een zorgelijke maatschappelijk trend. Om even concreet te zijn: LinkedIn zou dit ook met deze post kunnen doen – ze doet dit namelijk heel vaak en vele hoogleraren en experts worden van dit platform geweerd omdat hun mening volgens bepaalde ‘consensus’ gevaarlijk zou zijn. LinkedIn, en ook Youtube, is dus soms een bubbel van ‘consensus’.
De rechtvaardiging van censuur is ongeveer: “dat wat niet binnen de consensus valt is dus een leugen en dus gevaarlijk en mag dus worden bestreden”. Het onuitgesproken uitgangspunt is dus dat een mens onvoldoende voor zichzelf kan denken. Of in ieder geval ’de ander’ mag dat niet, want die kan dat zogenaamd niet aan.
De brengers van een afwijkend geluid worden daarom in de ogen van de consensus-massa terecht gedemoniseerd. Ook hier heiligt het doel de middelen, en vinden discussies vaak plaats met ‘ad hominem’-argumenten, dus op de mens gespeeld – ook een kenmerk van een religie. De motieven en levensweg van de brenger van een kritisch geluid worden gebruikt om hun argument niet te hoeven overdenken.
Je zult begrijpen dat ik enthousiast ben over de nieuwe koers van Twitter dat deze uitsluiting op basis van een semi-wetenschappelijke ‘consensus’ niet meer ondersteunt. Consensus is namelijk geen middel in het wetenschappelijke proces, ook al zijn sommigen dat gaan ‘geloven’.
Ook merk ik het religieuze gehalte aan de vorm van het politieke debat en de voorstellen die rondgaan: bijvoorbeeld als er een kabinet is dat voor tientallen miljarden aan uitgaven wil doen voor het klimaat, en dus onttrekken aan de zorg en het onderwijs, want daar moet op worden bezuinigd. En dat dit onzekere en ook naar hun eigen inschatting weinig effectieve plan als vanzelfsprekend wordt gebracht, terwijl het ook veel directe schade zal aanbrengen aan de huidige maatschappij in de vorm van meetbare verarming, ofwel inflatoir dan wel door verschraling van de maatschappij. De verdediging? ‘Consensus’, en ‘anders geen planeet om op te leven’ in een verre toekomst. Dat laatste slaat elk gesprek dood. Een kenmerk van een religie is dat het met angstbeelden over een vreselijke toekomst (hel) schermt om de ander tot een bepaald gedrag te dwingen. “Als jij niet met mijn plan akkoord gaat… dan ben je dus voor een ‘hel’, en dus een moordenaar! En dus hoef ik niet naar je argumenten te luisteren.”
Waarom is het zo belangrijk dat echt iedereen hetzelfde vindt van de snelheid en oorzaken van klimaatverandering? Waarom mogen twijfels en nuances niet meer? Het argument zal misschien zijn: dat is tegen de niet aflatende stroom desinformatie die door ‘big oil’ is verspreid (de duivel). Mijn vermoeden is echter dat daaronder de angst voor de verleidingskracht van de duivel zit, dus angst voor eigen zwakheid. Eigen zwakheid van argumenten, en zwakheid van karakter.
En daarom ‘geloof’ ik dus niet in klimaatverandering. En ‘by the way’, ook niet in: ‘veilig en effectief’.
Ik vertel mezelf ook weer bij deze: gewoon naar iedereen blijven luisteren, ook al is dat moeilijk. Niemand weren en niemand demoniseren. Dus ook niet online schelden. Want al die daden maken mijn hart tot een hel.
Dit archief bevat momenteel (nog) geen inhoud.